We komen elke dag in contact met infraroodstraling in de vorm van zonlicht. In fysische zin is IR-straling een elektromagnetische golf die zich onder het rode deel van het lichtspectrum bevindt. Het beweegt zich door de vrije ruimte met een golflengte van 780 nm tot 1 mm. Alle warme voorwerpen geven infraroodstraling af. Hoe warmer het oppervlak, hoe korter de golflengte en hoe hoger de intensiteit van de straling. Er wordt onderscheid gemaakt tussen A-, B- en C-straling afhankelijk van de golflengte. Als de temperatuur stijgt, verschuift de piek van de warmtestraling in het spectrum naar de kortere golflengten richting het zichtbare licht. Als infraroodstraling met onze huid in contact komt, ervaren we dat als warmte. Dit effect kan bij verwarming worden toegepast.

  • Infrarood-A:
    Stralers met korte golflengten, ook “infraroodstralers” genoemd, hebben een oppervlaktetemperatuur van ten minste 900 °C. Ze stralen rood licht uit, hebben praktisch geen opwarmtijd nodig en hebben een stralingsaandeel van meer dan 90%. Tocht en wind hebben weinig invloed op de stralingswarmte. Deze stralers zijn daarom bij uitstek geschikt voor buitentoepassing.
  • Infrarood-B:
    Stralers met middel-golflengten geven infraroodstraling af tussen 1400 nm en 3000 nm en hebben een oppervlaktetemperatuur van 300 tot 900 °C. Ze stralen geen licht uit en worden als gevolg daarvan ook wel “donkere stralers” genoemd. Infraroodstralers met middel-golflengten worden gebruikt als er een verhoogde warmtevraag in afgesloten ruimten is.
  • Infrarood-C:
    Infraroodstralers met lange golflengten hebben een oppervlaktetemperatuur van maximaal 200 °C, waarbij de oppervlaktetemperatuur ongeveer 100 °C is op wanden en maximaal 200 °C op plafonds. De term “infraroodverwarming” is ontstaan door het feit dat de stralingspiek binnen het infraroodbereik ligt. Infraroodverwarming is bij uitstek geschikt voor verwarming van woonruimten.